Contact| Colofon| Agenda|
JeugdPsychiatrie

Cases

Casuïstiek is leren van gevallen

Het beschrijven van de individuele praktijk - de casus - geeft sneller handvatten voor nieuw te maken eigen zienswijzen en interventies, naast de meer theoretische kennis. In deze rubriek veel aandacht voor de  reconstructie van casuïstiek. Alge­mene oordelen in de (therapeutische en hulpverlenende) praktijk leiden te vaak tot kortsluiting, waarbij juist het uitgaan van het enkele geval met zijn unieke constellatie van onschatbare waarde is. 

De cases:

Vertrouwen is een pedagogisch basisbegrip. Het maakt alle verschil van de wereld of een kind vol vertrouwen in het leven staat en spontaan op de omgeving reageert, dan wel dat het kind handelt vanuit wantrouwen en argwanend zijn weg gaat. Zo ook voor de opvoeder in relatie tot de hulpverlener wanneer hulp nodig is bij opvoedingsproblemen, vooral wanneer deze hulp geen vrijwillig karakter heeft maar min of meer is opgelegd. Vanuit goedbedoelde zorg voor het kind kunnen ouders in een dwangpositie terecht komen die eerder hun wantrouwen aanwakkert dan hun zelfvertrouwen stimuleert.
Aan de grond zitten. In het leven van alledag roept deze ervaring gemengde gevoelens op. Gevoelens van wanhoop en twijfel, maar ook van hoop en vertrouwen om de gerezen problemen het hoofd te leren bieden. In deze rubriek wordt gekeken naar de manier waarop hulpverleners en ouders naar problemen kijken en deze gezamenlijk leren oplossen. Hoe kan een negatieve spiraal in opvoedingssituaties worden gestopt en een positieve balans worden hersteld?
Ieder kind heeft een eigen ontwikkeling en ontwikkelingsmogelijkheden. Niet alleen de opvoeders maar ook andere kinderen spelen hierbij een belangrijke rol. Voor kinderen met ontwikkelingsproblemen of ontwikkelingsstoornissen is het moeilijker om aansluiting te vinden bij andere kinderen van hun leeftijd. Dit lukt vaak pas wanneer ze in de hulpverlening andere kinderen tegenkomen met soortgelijke problemen als ze zelf ervaren in de ontwikkeling. Soms wordt echter alles in het werk gesteld om een plaatsing van kinderen in de jeugdzorg te voorkomen. Veelal vanuit goede bedoelingen, bijvoorbeeld om kinderen een zo normaal mogelijk leven te geven. Er wordt dan te weinig gezien dat kinderen op een gewone school in een uitzonderingspositie blijven verkeren.
Sommige kinderen vragen veel aandacht, andere kinderen weinig. In beide gevallen is het de vraag of dit een bevredigende situatie is of dat op zoek moet worden gegaan naar een ander evenwicht tussen aandacht geven en aandacht vragen. Het zoeken hiernaar kan worden bemoeilijkt doordat onduidelijk is waar kinderen aandacht voor vragen en welke aandacht wanneer ze precies van wie nodig hebben.
Aan de grond zitten. In het leven van alledag roept deze ervaring gemengde gevoelens op. Gevoelens van wanhoop en twijfel, maar ook van hoop en vertrouwen om de gerezen problemen het hoofd te leren bieden. In deze rubriek wordt gekeken naar de manier waarop hulpverleners en ouders naar problemen kijken en deze gezamenlijk leren oplossen. Hoe kan een negatieve spiraal in opvoedingssituaties worden gestopt en een positieve balans worden hersteld?
Opvoeding is gebaseerd op vertrouwen. Niets is ontwrichtender voor een normaal sociaal contact dan schending van vertrouwen. Dit roept gevoelens op van afkeer en onmacht en de vraag wat tegen deze schending kan worden gedaan. Moeten strafmaatregelen volgen? Hoe kan vertrouwen worden hersteld? Stelen is een voorbeeld van een schending van vertrouwen dat sterke reacties oproept. Een kind dat steelt kan gebrandmerkt worden als een dief. De omgeving kan zodanig worden ingericht dat de kans dat iets gestolen wordt zo klein mogelijk wordt gemaakt. Het lijkt praktisch onmogelijk om positief te reageren op zo’n schending van vertrouwen. Toch is dat de pedagogische uitdaging om verder te kijken dan het probleemgedrag en te onderzoeken waaròm het kind zo nodig iets wil hebben op de manier waarop het dit tot zich neemt.
Sommige kinderen voelen zich snel op de vingers gekeken en kunnen dan flink agressief van zich afbijten. Uiteraard is dit gedrag niet gepast, maar hoe moeten we erop reageren? Moeten we op het agressieve gedrag reageren of op de onderliggende onzekerheid? Vaak is dit geen kwestie van ‘of’, maar meer een zaak van ‘en’: het kind moet zowel op het agressieve gedrag worden aangesproken als gelegenheid krijgen om over zijn onzekerheden met iemand te praten.
Het venijn zit in de staart. Op de valreep kunnen in een hulpverleningsgesprek problemen worden verteld die eerder niet voor het voetlicht kwamen. Misschien uit schaamte, misschien ook omdat mensen zich van deze problemen tot dan toe niet bewust zijn. Vooral aan het begin van hulpverlening is het belangrijk dat problemen op tafel komen. Om latere omwegen en koersveranderingen te voorkomen. Een goed begin is het halve werk.
In de hechtingstheorie neemt het begrip ‘veilige basis’ een centrale plaats in. Een veilige basis wordt als voorwaarde gezien voor het mogelijk maken van de ontwikkeling van veilige gehechtheid. Kinderen komen dan tot exploratie van hun leefomgeving zonder dat ze zich angstig vastklampen aan hun opvoeders of zich juist van hen afwenden om alles zelf onder controle te houden. Kinderen met ontwikkelingsproblemen kunnen zich onveilig voelen op een manier die niet makkelijk inzichtelijk is voor de volwassenen om hen heen. Door de kalenderleeftijd worden hun cognitief-emotionele mogelijkheden om zich aan situaties aan te passen overschat. De opvoeder moet bewust een stap terug doen om aansluiting te vinden bij hun belevingswereld.
Waar een wil is, is een weg. Van kleine kinderen wordt het eigen willetje niet altijd gewaardeerd. Om gehoorzaamheid te kweken, moet dit willetje zelfs worden gebroken volgens een oude al lang in de vergetelheid geraakte pedagogiek. Op latere leeftijd kan de eigen wil van kinderen meer worden gewaardeerd als uiting van een eigenheid die een uitweg kan bieden uit impasses waarin de opvoedingssituatie is geraakt en een kompas om verder op te varen.
Kinderen laten niet graag hun zwakheden zien. Uit angst om uitgelachen te worden, gepest te worden. Soms doen ze dit zo goed dat niet duidelijk is of ze überhaupt wel problemen hebben. Ze krijgen dan niet de hulp of aandacht die andere kinderen wel krijgen voor problemen die voor een buitenstaander meer in het oog lopen, zoals gedragingen die in de literatuur onder de noemer vallen van externaliserend probleemgedrag. Dit zijn gedragingen waar niet alleen het kind, maar vooral ook de omgeving van het kind last van heeft, zoals druk gedrag, agressief gedrag, regelovertredend gedrag. Het tegenovergestelde gedrag heet internaliserend gedrag ofwel gedrag waarvan in de eerste plaats het kind zelf last heeft, zoals angst, somberheid, negatieve gedachten. Het is de kunst om dit gedrag goed op zijn merites te beoordelen en goed te luisteren naar personen bij wie het kind dit probleemgedrag wel laat zien.
In de basisschoolleeftijd moeten kinderen leren in een groep te functioneren. Dit wordt socialisatie genoemd, maar kan door kinderen als een terreur worden ervaren waarin ze zijn uitgeleverd aan het recht van de sterkste. Om dit voor kinderen draaglijk te maken en liever nog uiteindelijk een positieve ervaring te laten zijn, is het belangrijk dat volwassenen actief interveniëren. De dominante kinderen moeten worden geremd en de onderworpen kinderen sterker gemaakt. Kinderen moeten in bescherming worden genomen tegen de destructieve krachten van het sociale verkeer en leren deze krachten positief aan te wenden.
Communicatie tussen mensen kan gemakkelijk op misverstanden uitlopen, zoals het spelletje leert om in een kring een boodschap door te laten fluisteren en te horen wat aan het einde van de kring van de oorspronkelijke boodschap is overgebleven. Boodschappen kunnen om allerlei redenen anders overkomen, anders dan bedoeld wordt. Emotionele vertekening is niet de minste reden waarom mensen iets anders horen dan bedoeld wordt. Met name wanneer meerdere partijen met elkaar communiceren, is het zaak het hoofd koel te houden indien men via de één een onwelgevallige boodschap van of over de ander te horen krijgt.
Kinderen kunnen in de hulpverlening heel ander gedrag laten zien dan in de thuissituatie. In de situatie van hulpverlening zijn ze bijvoorbeeld stil en gesloten, terwijl ze in de thuissituatie de ouders de huid vol schelden en alle regels aan hun laars lappen. In de hulpverleningssituatie zijn ze dan weer gehoorzaam en volgzaam, soms op het extreme af. Hoe moet daarmee worden omgegaan, wat betekent het dat kinderen in verschillende situaties verschillend gedrag laten zien? Welke behoeften laat het kind hiermee zien en hoe kunnen we aan deze behoeften tegemoet komen?
Jan is een 10-jarige jongen met de stoornis van Asperger die zeer bepalend kan zijn in het sociale contact. In de dagbehandeling valt op dat hij zeer brutaal kan zijn, alles nadrukkelijk stom vindt en erg in het verweer is. Geen katje om zonder handschoenen aan te pakken, lijkt het. Maar in de praktijk valt dat verrassend mee en reageert Jan heel goed op correcties, mits die op een neutrale toon gegeven worden en de groepsleiding geen blijk geeft van irritatie.
Alle kinderen zijn op opvoeding aangewezen, maar sommige meer of minder dan anderen. Niet alle opvoeding wordt evenzeer gewaardeerd door betrokkenen. Als voor kinderen met bijvoorbeeld ADHD of PDDNOS structuur en opvoedingsregels onmisbaar zijn, wil dat nog niet zeggen dat ze deze structuur en regels zonder meer als steun accepteren. Zij verzetten zich soms zo hevig tegen regels in de opvoeding dat het de vraag is of wel de goede wegen worden bewandeld. Hoe wordt de structuur gegeven, hoe worden de regels gesteld? Wat betekent het voor het kind om zo lang hiervan afhankelijk te zijn, terwijl leeftijdgenootjes zich veel vrijer lijken te bewegen in het maatschappelijk verkeer?