Contact| Colofon| Agenda|
JeugdPsychiatrie

Als sport niet vanzelfsprekend is - over sport en autisme

Sporten is gezond, leerzaam en als het goed is ook leuk. Maar wat als een kind zoveel negatieve ervaringen heeft opgedaan met sport, dat het met geen mogelijkheid meer te motiveren is? Wat als de enige vorm van ontspanning de computer is, zoals bij veel kinderen met autisme? Een denkfout, ontdekte ik toen ik me verdiepte in het onderwerp. Elk kind is te motiveren tot beweging, zolang je maar aansluit bij zijn of haar behoeften.

Gewisseld worden, omgaan met verlies, wijzigingen in de afspraken. Voor de meesten van ons een kwestie van even slikken en weer doorgaan, maar voor kinderen met autisme soms helaas de aanleiding om af te haken.

Naar mijn mening zijn er grofweg drie redenen te onderscheiden waarom sporten lastig is voor kinderen met autisme. Ten eerste vanwege de continue stroom aan prikkels (denk aan geluid, beweging, informatie) die het kind binnenkrijgt. Bij kinderen met autisme ontbreekt het filter om irrelevante prikkels te negeren en de juiste prikkels te integreren tot een zinvolle betekenis. Tijdens het sporten raken kinderen met autisme dan ook gauw overprikkeld. Ten tweede maakt de sociale interactie het sporten ingewikkeld. Niet alleen is de communicatie in de sport vaak impliciet en figuurlijk (zet ‘em op, tandje erbij), er worden van sporters ook veel sociale vaardigheden gevraagd: omgaan met regels, teleurstellingen en kritiek en prosociaal gedrag. Ten derde hebben veel kinderen met autisme als gevolg van de moeizame prikkelverwerking problemen met hun motoriek. Dit kan tot gevolg hebben dat de sport minder goed uitgevoerd kan worden, maar ook dat kinderen negatieve reacties krijgen van medesporters.


Ontspannen
Het is begrijpelijk dat ouders willen dat hun kwetsbare kind in zijn of haar vrije tijd vooral kan ontspannen. Een plek waar dit vaak uitstekend lukt, is de computer. Het is voor kinderen met autisme een veilige wereld na de hectiek van een schooldag. Op de computer hoeven ze geen gezichtsuitdrukkingen en intonaties te ‘lezen’, ze krijgen bedenktijd als hun iets gevraagd wordt en doen succeservaringen op in de surrealistische wereld van het gamen. Maar tegelijkertijd wordt de afstand met de echte wereld alleen maar groter, door de computertijd die ten koste gaat van het oefenen in praktijksituaties.

Natuurlijk moet sport geen extra bron van stress zijn. Maar als het lukt een geschikte sport te vinden, geeft dat uiteindelijk veel meer en langduriger positieve energie dan gamen. Je lichaam wordt niet alleen gezonder en sterker, maar maakt tijdens het sporten ook endorfine aan, waardoor je je gelukkiger voelt. En ook het oefenen van sociale vaardigheden en het ‘bij een groep horen’ dragen bij aan het zelfbeeld en de geestelijke gezondheid. 

 

Waar komt die weerstand toch vandaan?

Dat is bij ieder kind anders. Probeer de oorzaak te achterhalen uit gesprekken en observaties. Een aantal veel voorkomende oorzaken en de tips:

  • Onzekerheid over de eigen motoriek. Begin met een individuele activiteit of zoek medesporters die ook een beperking hebben. Vermijd druk om te presteren. Plezier is de basis.
  • Overprikkeling door geluidsoverlast. Geef het kind herriestoppers of bied een rustige sport of een buitensport aan. Rust in het hoofd is een voorwaarde om opdrachten uit te kunnen voeren.
  • Onduidelijkheid. Bereid het sporten voor met stappenplannen en regels. Ga vooraf kijken en kennismaken. Door de gebrekkige verbeelding zijn extra uitleg, voorbeelden en herhaling noodzakelijk.
  • Angst voor aanraking. Kies een sport waarbij dit niet of zo min mogelijk hoeft. Maar bedenk samen met het kind ook oplossingen voor als het toch gebeurt.
  • Negatieve cognities als ‘het zal toch wel weer mislukken’. Begin klein, dichtbij huis en vier elk succes. Houd een logboek bij. Zo maak je vooruitgang inzichtelijk.
  • Verandering in het dagritme. Stel tijdelijk een beloning in het vooruitzicht, als de weerstand overheerst en de intrinsieke motivatie om te sporten (nog) ontbreekt.  
     

Hindernissen
Gelukkig komt er steeds meer aandacht voor de speciale sportbehoeften van kinderen met autisme. Maar daarmee zijn we er nog niet. Kinderen en ouders hebben handreikingen nodig. Als de ene sport is mislukt, wil dat nog niets zeggen over de kans van slagen van een andere sport. Daarvoor heb je wel een lange adem nodig.

Er is een aantal hindernissen waar kinderen met autisme bij het sporten massaal tegenaan lopen. De kleedkamer, ongeschreven regels, omgaan met winnen en verliezen. Deze en meer lastige situaties komen aan de orde in mijn boek “Game over? Start opnieuw!”. Kinderen krijgen praktische survivaltips, zoals ‘regel een vaste eigen plek in de kleedkamer’. Maar ook vragen waarover ze wat langer na moeten nadenken, bijvoorbeeld ‘wat helpt jou om rustig te blijven’ of ‘met wie speel je graag samen’?

Welke sport?
Om erachter te komen welke sport bij je past, zit er ook een sportwijzer bij het boek. Dat is een keuze-instrument dat een ouder of begeleider samen met het kind doorloopt. Aan de hand van vragen als ‘Speel je liever alleen of samen met anderen?’ kom je erachter welke sport misschien bij je past. Ook als je invult dat je niets leuk vindt en nergens goed in bent, zijn er sporten de moeite waard om te proberen. Door te vertrekken vanuit de voorkeur van het kind, in plaats van de criteria van een sport, voorkom je dat je alleen maar sporten aan het afstrepen bent. Kijk naar wat een kind wél kan en wél leuk vindt. Goed kunnen hoofdrekenen is bijvoorbeeld handig bij darten. En iemand die houdt van herhaling, zal zich niet snel vervelen bij baanwielrennen, paardrijden of zwemmen.

Of er echt een match is, moet blijken uit proeftrainingen. Kinderen met autisme hebben een beperkt verbeeldend vermogen. Zij moeten iets aan den lijve ervaren om te ontdekken of ze het echt leuk vinden. 

 

Wees creatief en doortastend:

  • Haal de sport naar het kind in plaats van het kind naar de sport. Een veilige omgeving kan helpen!
  • Dwing nooit, maar verleid en beloon.
  • Bied ondersteuning bij het kiezen.
  • Informeer bij de gymleerkracht naar succeservaringen.
  • Doe zelf mee!

    CASUS: 

    Rens is elf jaar en heeft een milde vorm van autisme. Hij heeft al op voetbal en hockey gezeten, maar deze sporten gaven teveel prikkels, wat resulteerde in woede-uitbarstingen met verbale agressie. Een schorsing heeft Rens meermaals boven het hoofd gehangen, ondanks dat zijn laatste trainer enorm zijn best deed begrip te creëren bij scheidsrechters en tegenstanders. Halverwege het seizoen besloot hij samen met Rens en zijn ouders dat Rens voorlopig geen wedstrijden zou spelen, maar slechts mee zou trainen. Om hem tijdens de training extra rustmomenten te bieden, introduceerde zijn hockeytrainer een speciale time-outplek voor Rens. Deze functioneerde aanvankelijk goed. Rens reageerde adequaat op het afgesproken teken (de blauwe kaart) om rust te nemen en kon na verloop van tijd ook zelf kiezen voor een time-out op het moment dat het hem teveel werd. Dit was het resultaat van veel uitleg over de functie van de time-out: geen strafplek, maar een rustplek. Helaas had de time-out plek voor Rens alleen op korte termijn effect. Rens kalmeerde ogenschijnlijk wel, maar zodra hij na twee minuten het veld weer in kwam was zijn spanning gauw weer terug op het oude niveau en kon je wachten op de volgende uitbarsting. Volgens zijn moeder Sandra ontbrak het hierbij aan begeleiding. ‘Als er een assistent-trainer was geweest, had die zich meer individueel met Rens bezig kunnen houden. Wat is de oorzaak geweest van zijn overprikkeling? Was het de samenstelling van het groepje waarin een oefening plaatsvond? Een opmerking van de trainer? Hoe voorkom je dat het emmertje weer opnieuw overloopt? Samen hadden ze een plannetje van aanpak kunnen maken.’ Nu probeerde Sandra zelf wel wat uitleg te geven, maar dat sloot niet altijd aan bij de inhoud van de training. Sandra herkent de spanningscurve van thuis: ‘Na een uitbarsting is de kans op een nieuwe uitbarsting extra groot. Het spanningsniveau is nog niet terug naar normaal. Dus moet je extra voorzichtig zijn met de eisen die je stelt. Pedagoog Peter Vermeulen vergelijkt dit met een actieve vulkaan.’

    Een andere reden dat Rens gestopt is met teamsport, is dat hij het vervelend vindt als teamgenoten commentaar op hem hebben. Zijn moeder Sandra: ‘Kritiek vat Rens op als aanval. Zelfs voor ons als ouders is het telkens nog zoeken naar de juiste manier van tips geven. Het moet positief zijn en je moet Rens expliciet duidelijk maken wat de meerwaarde voor hem is. Kinderen kunnen heel hard zijn en Rens is supergevoelig. Er is maar één waarheid en dat is de zijne. Wat het extra lastig maakte, is dat Rens wel degelijk één van de betere spelers was. Leg dan maar eens uit dat het voor het team beter is de bal over te spelen dan altijd zelf te willen scoren.’

    Op dit moment is Rens erg teleurgesteld dat hij nu geen sport heeft, aangezien hij er daardoor in de klas ook niet echt bij hoort. Vrienden heeft hij wel, maar alleen via internet.
    Een teamsport wil hij niet meer doen, maar samen met andere kinderen in een groepje sporten sluit hij niet uit. Wat hij belangrijk vindt aan een trainer? Rens: ‘Dat hij goed kan uitleggen en geduld heeft’. Sandra vult aan: ‘En oog heeft voor zijn sterke kanten: zijn eerlijkheid en zijn kracht’. Bij een nieuwe sportpoging, die er zeker gaat komen, overweegt Sandra wel eventuele groepsgenoten in te lichten over het autisme van Rens. En dan met name over hoe ze het beste met Rens om kunnen gaan. Beiden geloven ze nog steeds dat er een geschikte sport voor hem moet zijn. Tennis, judo of toch atletiek? De tijd zal het leren. 


  • Elise Haarman studeerde klinische psychologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen en volgde later cursussen journalistiek. Zij heeft haar eigen tekstbureau “Elisetext”. Met het boek “Game over? Start opnieuw” brengt zij haar passie voor psychologie, sport en schrijven bij elkaar. 

    Literatuur: 

     

    Game over? Start opnieuw!
    Sport en autisme – verhalen, tips en spelletjes
    Elise Haarman
    ISBN: 9789085606697 

    Literatuur: Stefan Degrieck (2003), Werk maken van vrije tijd. Epo.